Studentenvereniging Sint Thomas van Aquino
Sanctus Thomas Aquinas
HOME WIE ZIJN WIJ AGENDA FOTOS HISTORIE

Historie

Onze historie

Wie destijds het plan opgevat heeft een Rooms katholieke (studenten) vereniging op te richten is niet geheel duidelijk. Wel is bekend dat zich onder de oprichters studenten, aanzienlijke Amsterdammers en paters Jezuïeten bevonden. Op woensdag 22 oktober 1873 vergaderde dit gezelschap voor het eerst in de bovenzaal van
de pastorie van de Krijtberg alwaar Gosuinus van Heyst S.J. tot president werd benoemd. De vereniging noemde zich St. Petrus. Het ledental schommelde tussen 10 en 20. Eens in de twee weken werd een lezing gehouden over een onderwerp als lijkverbranding, huwelijk en atheïsme. Veel belangstelling toonden de studenten in die tijd nog niet.
In 1881 nam H. van Schijndel S.J. de voorzittershamer over. De vereniging ging verder onder de naam Geloof en Wetenschap (hierna G en W). Ook werd aan de vereniging een lezerskring voor Katholieke niet-leden verbonden. Deze lezerskring kon boeken lenen uit de bibliotheek van G en W. Het ledental steeg na enkele jaren tot ver boven de honderd zodat de accommodatie in de Krijtberg te klein werd. In 1889 stond het ledental op 172. 58% hiervan studeerde aan de UvA. G. en W. kreeg een nieuwe behuizing op Herengracht 415.

Tot ergernis van de burgerleden ging het er op de vergaderingen nogal eens luidruchtig aan toe. De groeiende studentenfactie begon zich steeds vaker te roeren. Men verlangde naar een eigen organisatie. Op initiatief van vier medicijnenstudenten werd uiteindelijk het dispuut Pasteur binnen de vereniging G en W opgericht. Het idee om binnen de vereniging een dispuut op te richten kwam van de uit Nijmegen overgekomen student R.N.M. Eijkel. Acht studenten sloten zich hierbij aan.
Tot 1895 was de organisatie binnen Pasteur nogal rommelig. Dit veranderde toen het dispuut kennis mocht maken met de dominicaan pater J.V. Groot. Groot bezette de leerstoel Thomistische Wijsbegeerte aan de UvA. Met hem wist Pasteur veel Katholieke studenten aan zich te binden. De president van G en W (H. van Schijndel SJ) was verbolgen over de vorming van het dispuut en betichtte Pasteur er van uit te zijn op een funeste aderlating voor G en W. Desondanks vond op 23 maart 1896 de oprichting van de fel betwiste dispuutskring in de vereniging G en W plaats. Op 21 mei 1896 werden drie bestuursleden aangesteld. F.J. Bolsius (voorlopige praeses), L.J.W. Smit en L.J.H. Smit.
Vanaf 6 juni 1896 (onder het definitieve bestuur Meuleman) werd gekozen voor de naam R.K. Amsterdamsch Studentendispuutgezelschap. Op voorstel van de priesterstudent M. Merkelbach werd hieraan toegevoegd Sanctus Thomas Aquinas.

Er bleef heftige onvrede bestaan over de verbondenheid met G en W met name vanwege het z.g. dubbellidmaatschap. De latere Thomaspraeses C.M.F. Kneepkens herinnerde zich ‘dat men het absurd vond eerst lid te moeten worden van een vereniging samengesteld uit burgers en studenten alvorens te kunnen belanden waar iedere Rooms Katholieke student in Amsterdam thuis hoorde en nog thuis hoort: in Sanctus Thomas Aquinas.’
Het bestuur van G.A.P.M van der Aa zorgde na een tumultueus verlopen bijeenkomst voor de ontkoppeling van G en W. Op 7 december 1900 besloot de vergadering de vereniging in het vervolg aan te duiden met R.K. Studentenvereniging Sanctus Thomas Aquinas.

Het Rebellenbestuur
Het ‘rebellenbestuur’ Van der Aa 1898-1899
v.l.n.r. AEH Povel, GAPM van der Aa, LJW Smit, A.M.A. van der Ven, M. Raëskin

Thomas stond overigens nog niet geheel los van G en W. De huisvesting was nog altijd in het gebouw van G en W en statutair was de voorzitter van G en W tevens moderator van Thomas. In 1903 werd het artikel dat het dubbellidmaatschap betrof afgeschaft. Dit onder invloed van de populaire priester-dichter Willem de Veer S.J. die in 1900 moderator was geworden. Ondanks het dubbellidmaatschap (2x Hfl 4,00 per jaar) groeide het aantal leden van 30 in 1896 tot 84 in 1901.

Thomas maakte zich verder los van G en W en zocht contact met het A.S.C (het studentenkorps aan de UvA) en N.D.D.D. (het studentencorps aan de VU, nu L.A.N.X). Op 15 juni 1904 aanvaardde de leden de eerste definitieve versie van de Thomaswet. Op 5 september van dat jaar volge Koninklijke goedkeuring. Het verschil met de andere studentenverenigingen was dat Thomas geen sociëteit had, geen groentijd kende en ook geen kroeg had. Eens in de drie weken werd een spreekbeurt gehouden in het gebouw van G en W. Als er geen redenaar was bedachten de studenten zelf een onderwerp voor debat zoals: ‘is zelfmoord tegen de natuur?’ In art 1 van de Thomaswet stond dat de vereniging zich ten doel stelde de bevordering van de godsdienstige, wetenschappelijke en zedelijke belangen harer leden. Zo kon het, aldus het bestuurslid L.H.J. Smits, voorkomen dat een ondeugend lid (ene Felix B.) bezoek kreeg van het bestuur omdat hij op de Zeedijk was gaan samenwonen met Kaatje R. Zij werkte in de kroeg op de Zeedijk waar veel Thomasleden na de vergadering hun vertier zochten. Van der Veer S.J. stapte op enige tijd nadat hij een aantal leden een officiële waarschuwing had moeten geven wegens misdragingen tijdens de mis. Hij werd opgevolgd op 25 oktober 1904 door de gezaghebbende jezuïet F.L.E.M. Hendrichs. Zijn verhouding met de studenten was problematisch. In de zomer van 1911 stapte hij op.

De nieuwe moderator was de goedmoedige Limburger A.B.H Gielen S.J. Hij zou tot 1929 het moderatorschap vervullen. Met Thomas ging het in die jaren (1908-1909) niet goed. Weliswaar telde de vereniging 150 leden, maar niet meer dan gemiddeld tien kwamen opdagen voor de vergadering. Ab Actis Weterings repte in 1910 zelfs over ernstige schaduwzijden binnen Thomas in de zin van een vijandelijke sfeer tussen de leden onderling. Toen zich disputen begonnen te vormen in 1911 (Nostra en Inter Nos) trok de belangstelling weer aan. Ab Actis Westwoud maakte zich wel zorgen om de toenemende studentikoosheid. Hij had waargenomen dat na de vergadering ‘leden hals aan hals met de bierflesch “ad fundum” stonden te drinken terwijl er in de rokerige ruimte steeds vaker een onbeschaafde luidruchtigheid heerste.’

In de periode 1911-1919 neemt de drang naar gezelligheid toe. Frans Teulings een preases uit die jaren gaf aan dat Thomas tekort schoot wat het studentenleven vroeg en nog vraagt. Het sprankelende studentenleven werd gevonden in de corpsdisputen. Binnen het A.S.C. bevonden zich enkele disputen die veel katholieke leden hadden. Zo bestond één derde van het literaire dispuut V.O.N.D.E.L. (1875) uit katholieken. B.E.E.T.S. (1879) was overwegend rooms terwijl H.E.R.A. (1904) een homogeen katholiek dispuut was. Of Thomas die kant op moest gaan verschilden de meningen sterk. Moest er een katholieke groentijd komen en een katholieke kroeg? De groentijd had een slechte naam in die jaren. Het z.g. groenlopen werd als vulgair en barbaars betiteld. Een schandvlek op het academieleven.

Tussen 1916 en 1920 meldden zich steeds meer studentes aan bij Thomas. In 1920 telde de vereniging 25 vrouwelijke leden. Begin april 1918 werd op de kamer van Jos Lamberman Sarphatiepark 29 officieel besloten een besloten onderafdeling in Thomas in het leven te roepen: Religione Iunctae Amitiaque (RIA) Het Thomasbestuur wilde de nieuwe kring wel reglementair erkennen, maar dan moest worden afgezien van het besloten karakter van RIA. RIA aanvaardde deze voorwaarden waarop ook de overige vrouwelijke leden van Thomas zich bij RIA aansloten.

Op 7 juni 1921 liet de Academische Senaat het bestuur van Thomas plechtig weten dat de Amsterdamse universitaire gemeenschap Thomas een plaats gaf in het rijtje erkende corpora. Weliswaar had de commissie voor studentenbelangen liever gezien dat Thomas zich bij het ASC zou vervoegen, maar men was zich bewust dat dit op onoverkomelijke bezwaren zou stuiten. De nog altijd pittige groentijd bij het ASC vormde de voornaamste barrière zo werd gesteld. Het Thomas bestuur had het met geen woord over het feit dat de meeste Thomasleden hun studententijd als ASC-er sleten, de ontgroeningen doorstonden en vertier zochten op de sociëteit. In de loop van de jaren 20 slonk de corpsfactie binnen Thomas en verdween tenslotte geheel nadat Thomas in 1931 een eigen sociëteit opende.

Eind jaren 20 telde Thomas om en nabij tien disputen VESTA, NOCTUA, PAN, CASTOR, HYDRA, ACTA, DEFLUTE, VOLOR, DONAR, LUNA en BRIBILL. In de periode 1930-1940 kwamen er nog eens negen bij: HARO, HASSEBASSIE, ARES, HADES, ARGO, MEDUSA, ARRIBA, MARS en ANAKEION. Begin 1930 zegde G en W het contract met Thomas op. De vereniging bezorgde teveel overlast. De vergaderruimte was overigens ook veel te klein geworden. Het lukte de ‘Eigen Huiscommissie’ Thomas een tijdelijk onderkomen te bezorgen in het Broerehuis op de hoek van de Leidsedwarsstraat. Hierna zou men het pand op de Prinsengracht 723 betrekken. Het was wat te hoog gegrepen. Op 20 juni 1935 werd het faillissement aangevraagd. Er werd nog in datzelfde jaar een ander, aanzienlijk goedkoper pand betrokken op Vondelstraat nr. 56. Dit pand werd los van het Thomasbestuur beheerd in een aparte stichting, de Katholieke Studenten Kring of wel KSK. Buiten dat men in de Vondelstraat voor veel geluidsoverlast zorgde, ging het goed. Het jaar 1939 kon worden afgesloten met een winst van ƒ 800,- In 1934 werd door praeses Keune een feestende meute uit het huis aan de Prinsengracht verwijderd. Hij was polshoogte gaan nemen vanwege klachten over geluidsoverlast. Hij constateerde dat er praktijken aan de gang waren die niet te tolereren waren. Het ging om het feestje wat de uit Tilburg afkomstige student Hamers had menen te moeten organiseren. Hij had een groep Limburgse artiesten en hun dames uitgenodigd. Hamers en een kornuit werden door het bestuur voor drie maanden geschorst. Dit soort incidenten waren een rechtstreeks gevolg van het oppervlakkige studentenleven in Thomas aldus een groep studenten die de vereniging niet de rug toe wilde keren maar ook niet apathisch wilde toekijken hoe Thomas steeds verder ‘afzakte’ tot het niveau van het ASC. Al in de tweede helft van de jaren ’20 begonnen sommigen signalen af te geven dat er iets moest gaan gebeuren. Oud praeses en erelid van Rooy waarschuwde op 2 december 1925 voor twee moderne gevaren die de huidige katholieke studentengeneratie bedreigde nl. de verenigingsmanie d.w.z. eenzijdige gerichtheid op gezelligheid en anderzijds de ongezonde kritiek hierop. In 1927 hield Driek van der Sterren een geestdriftig betoog over de Reïncarnatie der Thomasidee door nijvere studie van de katholieke filosofie en katholieke lectuur. Veel bijval kreeg hij niet. Intussen begon de in Delft ontstane religieuze vernieuwingsbeweging de Heemvaart aanhang te krijgen onder de Thomasleden. Deze studentenbeweging streefde naar een radicaal herstel van de ‘oude’ zedelijke sociale en religieuze orde. Aan de andere kant lieten ook de extremisten zich gelden. In de jaren ’30 kwam een deel van hen terecht bij het fascistische Verdinaso. Verdinaso had veel aanhang in het dispuut VOLOR. Het scheelde niet veel of de vereniging was in handen gevallen van deze organisatie. Het academisch jaar 1933-1934 werd door de studenten daarom wel het revolutiejaar genoemd. In de jaren 1936-1937 traden twee markante Thomasleden naar voren, Godfried Bomans en Bernard Delfgaauw. Zij waren zeker van zins de studenten te bezielen met een ‘nieuwe’ geest. Delfgaauw concludeerde echter in 1939 dat een ‘groot concreet-idealistisch réveil’ zoals dat hem voor ogen had stond niet had plaatsgevonden.

Het leeuwendeel van de Thomasleden verscheen in de laatste maanden van 1939 gekleed in militair tenue. Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. In dat jaar op 24 oktober verliep de inauguratie van 74 nieuwe leden in een gedrukte sfeer. Op dinsdag 4 maart 1941 moesten praeses van Uden en questor Kleipool tekenen voor de in beslag genomen goederen van de vereniging ten overstaan van de Grüne Polizei. Hierop ontruimden de Duitsers de sociëteit. Thomas ging clandestien door. Het driemanschap J.M.A.A. Begheyn, K. Meeuwese en O. de Ridder zochten ruimte voor de Thomasleden om bijeen te komen. Het bestuur van het VU-corps was zo bereidwillig Thomas onderdak te bieden.

Na de oorlog verkeerde veel studenten in een slechte fysieke conditie en waren aangedaan door de ellende van de oorlog. Zes leden van Thomas (Sylvester Berden, Aloys Rooymans, August Hermans, Jan Loogman, Charles Capetti en A.G. Portier) hebben in de oorlog het leven verloren.

kaars voor Berden  kaars voor Rooymans  kaars voor Hermans  kaars voor Portier  kaars voor Loogman  kaars voor Capetti

Thomas maakte na de oorlog een moeilijke start. Het pand op de Vondelstraat nr. 56 was in handen gekomen van een louche zakenman. Het pand werd met succes teruggevorderd maar was in een haveloze conditie komen te verkeren. Er werd nog steeds uitgeweken naar andere lokaties zoals het Parkhotel en het gebouw van de Jozefsgezellen op Stadhouderskade nr. 55. In de jaren ’40 en een deel van de jaren ’50 sloten de verenigingsbesturen nog in grote lijnen aan bij hetgeen in het grootste deel van de katholieke zuil levend werd gehouden. Namelijk: een afkeer van het communisme en de bezorgdheid over de geestelijke en zedelijke toestand van de samenleving. Dit kwam tot uiting in het protest (samen met de protestantse studenten) tegen de opvoering van Jean Paul Sartres toneelstuk La Putain Respectueuse dat in de ogen van de studenten eerder de sensualiteit beoogde te prikkelen dan een hoge idee te realiseren.

Voorts werd op woensdagavond 26 februari 1947 in het bioscooptheater Tuschinski tumult gemaakt. Ongeveer 160 Thomasleden en enkele leden van het VU-corps zaten verspreid over alle rangen en waren gewapend met projectielen als aardappelen, sinaasappels, bierviltjes en tafeltennisballetjes. Het ging om de Deense variété-artieste Betty Gromer die daar schaars gekleed, een act opvoerde. Zij werd bekogeld met aardappelen en bierviltjes wat voor een grote consternatie zorgde. Agenten kwamen de zaal in en het personeel trok van leer tegen de studenten. Dertig studenten werden gearresteerd en om 1.00 uur weer vrijgelaten. In de grote dag- en weekbladen werd het incident breed uitgemeten. De actie van de studenten werd niet algemeen gewaardeerd.

Op 25 oktober 1947 betrok RIA een souterrain aan de Vondelstraat 77. In 1949 namen de mannen Vondelstraat 80 in gebruik. Tussen 1949 en 1960 spanden de besturen zich vooral in om het studentenleven in Thomas meer inhoud te geven en de leden bij de culturele en religieuze activiteiten te betrekken. Slechts een kwart van de leden kwam in de kroeg. Alleen bij lustra en andere feesten kwam men in groten getale opdagen. Duidelijk werd dat eind jaren ’50 zich een ontbindingsproces begon te voltrekken waarvan een gezags- en geloofscrisis de meest in het oog lopende kenmerken waren. Mr. E.M.J. Schoenmaeckers S.J. was moderator van 1953-1960. Mr. Dr. P.R.A.P. Dresen S.J. van 1953-1969. J. van Kilsdonk S.J. was studentenpastor van 1960-1982.

Na 1960 kwamen er jaarlijks honderden leden bij. De vereniging had in 1964 982 leden tegenover 560 in 1952. Onder het presidium Oomen (1964) werd de groentijd afgeschaft. Men achtte het niet juist om nog langer een groentijd te organiseren waarin kunstmatig in stand gehouden gezagsverhoudingen de gang van zaken bepaalde.

In 1964 kende de vereniging de volgende disputen:
    RIA THOMAS
   1. Deilo 1. Noctua 13. Columba
   2. Haller 2. Pan 14. Hades
   3. Ibis 3. Deflute 15. Plato
   4. Narcis 4. Acta 16. Phrixos
   5. Iotar 5. Volor 17. Delos
   6. Poi-Poi 6. Ares 18. Oetis
   7. Petrouschka 7. Argo 19. Ganesja
   8. Laika 8. Medusa 20. Mutarestes
   9. Badeloch 9. Mars 21. Protos
   10. Oase 10. Anakeion 22. Fenris
   11. Pallas 11. Vesta 23. Arcis
   12. Dirc 12. Herkos

(info Staalkaart S.T.A 1964)

Op donderdag 1 mei 1969 nam Thomas onder het praesidiaat van M.W.M. Doll afscheid van de Vondelstraat en betrok de nieuwe sociëteit op Herengracht 88 (H88). De overgang van de Vondelstraat naar H88 was geen succes. De studenten hadden het er niet naar hun zin. Zij misten de ‘huiskamersfeer’ en de stijl van de oude sociëteit. ‘H88 was een gewoon café en niet eens zo’n gezellig café’ aldus oud-kroegbestuurder R.J.H.M. van Engelen. Na 1969 daalde het ledental dramatisch. Weliswaar had H88 een goed lopende bar en een goedkope mensa in de kelder maar het kwam de vereniging niet ten goede. Van 1969 tot 1971 is voortdurend gesproken over het veranderen van de opzet van Thomas maar het leidde tot niets. De laatste Thomaspraeses C.J. Aarts gooide H88 open voor andere organisaties. Het werd geen succes. Een andere tegenvaller was de intrekking van de structurele bijdrage van de Radboudstichting. In de zomer van 1971 besloten de studenten Thomas los te maken van H88. In 1972 organiseerde de vereniging nog een kleine kennismakingstijd en vierde op een sobere manier het (uitgestelde) 15e lustrum. De vernieuwing in de studentenwereld, de teloorgang van de oude corpscultuur en het verlies van de Katholieke identiteit bezegelde het lot van Thomas. Op 21 mei 1980 verstreek de statutaire verenigingstermijn. Dit betekende het einde van Sanctus Thomas Aquinas. Het dispuut VESTA overleefde. Het vond aansluiting bij de oude concurrent het Amsterdams Studenten Corps.

(Deze informatie is ontleend aan het uitgebreid gedocumenteerde boek van Oscar Steens ‘Rooms en Studentikoos’, Amsterdam Stadsuitgeverij 1993)

In juni 2005 is het plan opgevat Thomas van Aquino opnieuw op te richten. Daarover vergaderde een klein gezelschap van UvA en VU studenten in de pastorie van de Krijtberg.

Zie verder Wie zijn wij.